It(em) de voirs(creven) gued(inge) sal blive(n) ond(er) scepen(en) van lov(en) van kersmisse/ neestcomen(de) twee jaer d(aer) na volgen(de) in des(er) vuegen oft [dat oft] de voirs(creven)/meest(er) jan den voirs(creven) henricke [henric] v(er)nuegen vekenstijl niet en dade versien [vernueght]/en(de) v(er)nuegen d [en worde vand(er)] so(m)men van xcv gulden rijders co(m)merloes te drie payme(n)te(n)/ te weten te kersmisse neestcomen(de) xxxii rijd(er)s d(aer) af te kersmisse d(aer) neest/ volgen(de) xxxii rijd(er)s d(aer) af en(de) ten eynde vande(n) voirs(creven) twee jae(re)n xxxi rijd(er)s/ d(aer) af aen de p(er)sone en(de) ind(er) vuegen de voirs(creven) h(er) jan hem die bewesen en(de)/ geloeft heeft en(de) de voirs(creven) henric metten rechte de voirs(creven) so(m)me niet/ en conste gecrigen dat hij hem dan metten beleyde d(aer) de voirs(creven) gued(inge) uut/ gedaen es der selver niet wed(er)staende mette(n) selve sal moge(n) behulpen tot/ tgheene des hij mette(n) rechte alsoe niet gecrigen en conste cor(am) eisd(em)
//