It(em) jan loemair van bonne es come(n) voir borg(er)meeste(re)n en(de) scepen(en) hier ond(er) bescr(even)/ opte(n) dach van hede(n) ald(aer) eene(n) eedt te(n) heilige(n) doende en(de) opte(n) selve(n) sijnen/ eedt tugen(de) en(de) dragen(de) dat jan monfendorp inden oncost vande(n) wijne die dier(ic)/ van lang(en) aenveerdt heeft die ned(er)bracht ware(n) van pete(re)n int woudt mede/ ingerekent heeft iiii gul(den) r(ijnsch) en(de) ii wittepe(n)ni(n)ge die de selve peter mathijse/ van croest sculdich was van ouder schout en(de) eer de co(m)menscap gesciede vande(n)/ wyne(n) die de voirs(creven) dierick aenveert heeft tugende oec voirt dat se de selve/ jan van monsendorp oec d(aer) inne gerekent heeft xviii(½) r(ijnsche) gul(den) die de selve/ pet(er) int woudt van oud(er) scout sculd(ich) was janne crulma(n) eer en(de) vo(r)e ghelijc/ voirs(creven) steet cor(am) [willem(air) burgim(a)g(ist)ro] wijtvliet lyntre ja(nuarii) xxiii
//