It(em) wout(er) vander kyesen die geleit es met scepen(en) br(ieve) va(n) loeven(en)/ tot allen den goede(n) jans wile(n) boelhe heeft gelooft en(de) toegeseecht/ dat hij mette(n) selve(n) beleyde va(n) desen daghe voirtane gheen/ guedinge noch saken doen noch voirde(re)n en sal d(aer) mede na/

de doot jouffr(ouwe) heylwige(n) weduwe des voirs(creven) wile(n) jans e(n)nich/ p(re)judijs oft letsel soude moege(n) toecome(n) jacoppe(n) van glymes/ van opgeldenaken oft jacoppe(n) sijne(n) sone die hij heeft vand(er)/ wettiger dochter des voirs(creven) wilen jans in gheenre maniere(n)/[en(de) heeft tselve sijn beleit also verre alst dien aencleeft quijtgescoude(n)] cor(am) jasp(er) abs(oloens) burgim(a)g(ist)ro aug(usti) iiii[ta]