Tvo(n)nisse tusschen henricke van oerbeke in deen zijde en(de) jacop van/ vertrike ty(n)nepotgiete(r) in dande(re) alse van dat de vors(creven) henr(ic)/ meynde dat de vors(creven) jacop gheenen wech hebben en zoude/ ov(er) zijn erve gelegen tusschen de goede symoens vanden/ hoevelde en(de) derve des vors(creven) henr(ix) met meste ende/ and(er)s d(air) op en(de) af te vue(re)n en(de) desgelix van dat de vors(creven)/ jacob sculdich zoude zijn den vrede te houde(n) en(de) te make(n)/ tusschen derve des selfs henr(ix) en(de) jacops dwelc wynnen(de)/ lant was Dair tegen de vors(creven) jacop dede seggen dat/ hij na inhout d(er) deylinghen tusschen den vors(creven)/ symone henr(icke) en(de) jacope gesciet vande(n) vors(creven) goeden/ opden elfsten dach va(n) januario a(nn)[o] lvii en(de) d(er) (con)dicien/ dair ond(er) bescreve(n) meynde met rechte tot zijnen vors(creven)/ gedeelte te mogen vae(re)n en(de) bewint hebben ov(er) derve/ des vors(creven) symoens en(de) henr(ix) Insgelix meynde hij vand(en)/ vors(creven) vrede ongelast te zijne gemerct dat de vors(creven) goede/ wynnen(de) lant wae(re)n geweest van ouden tijde(n) en(de) noch/ zijn Es gewijst met dese(n) worden na aensp(ra)ke ende/ verantweerden en(de) na begrijp d(er) vors(creven) deylinge(n) en(de)/(con)dicie(n) dat de vors(creven) jacop ongehoude(n) zijn zoude/ vand(er) aenspraken die de vors(creven) henr(ic) te hemwert/ gedae(n) hadde p(rese)ntib(us) o(mn)ibus febr(uarii) xxv