Wij abs(oloens) sampson scepe(ne)n te loven(en) doen cond allen lied(en) dat voir ons comen zijn in/ p(ro)pe(re)n p(er)sone gord vr ve(re)nkerelden met lijsbetten vander hagen sijne(n) wine in deen/ zijde ende janne van der hagen brued(er) der voirs(creven) lijsbetten in dand(er) zijde Ende/ sijn samentlic bij hulpe ende toedoene van enigen hue(re)n vriende(n) eenswordden d(air)/ pointe h(ier) nae bescreve(n) Inden yersten dat de voirs(creven) jan hebben en(de) ter stont aenveerd(en)/ sal en(de) behoude(n) (½) dach(mael) eygens lants gelege(n) te vertrijke in velt van willebringen/ tusscen den goede(n) wilen pet(er)s vand(er) lanen nu jans vand(er) lane(n) in deen zijde jan/ van eerenberge in dande(re) en(de) wille(m) vand(en) borchove(n) inde derde zijde Item sal noch/ de vors(creven) jan nade doot der vors(creven) gehuyssche(n) quijtte zijn en(de) blive(n) tot eeuwigen/ dagen van te betale(n) alsulken xvii halster corens als zij hebbe(n) erflic op zek(ere)/ goede ende pande des selfs jans te vertrijke aende kerke gelege(n) des sal de/ voirs(creven) jan ter stont nade doot der selver gehuyssche(n) sculdich zijn te betale(n) mag(r)et(en)/ vand(er) hagen huer(er) beyder suster de so(m)me van x pet(er)s eens En(de) des heeft de vors(creven)
//
jan quijtgescouwen alle trecht actie en(de) aensprake die hij heeft oft naemaels/ hebben mochte in alsulken vijf moelevate(n) corens erfs pachts als den vors(creven)/ janne verstorve(n) en(de) bleve(n) nade doot willems wile(n) van rillaer Gelovende/ de vors(creven) jan voir hem (et)c(etera) de selve vijf moelevate corens ne(m)merm(er) aen/ te spreken noch te volgen in gheenen rechte gheestelic noch weerlic/ mair vast ende gestentich te houde(n) wes de voirs(creven) gehuyssce(n) d(air) met/ gedaen hebben oft doen selen P(ro)mitt(entes) war(andizare) aug(usti) xxii