It(em) jan gazeal sone wijlen jans en(de) jan le tesseur de jonge sone jans/ geheete(n) de franche beyde van foul die op heden metten derde(n) brieve/ bescrev(en) zijnde van wegen laureys van wynghe om der beden wille/ dair af zij gepant hebben van goeden d(air) af de vors(creven) laureyse gheen/ bede en hoopt sculdich te sijne na recht te loeven(en) come(n) zijn Hebben/ gelooft indivis(im) dat zij van heden over xiiii nachte(n) naistcomen(de)/ te mistide te loven(en) comen selen in alre vuegen en(de) manie(re)n soe zij/ alsnu comen zijn en(de) van daer niet sceyden zij en zijn beslicht/ metter mynnen oft metten rechte langrode heykens julii p(ri)ma