It(em) claes aert goessens wonen(de) te vorst die nu ter tijt in hachte(n)/ sidt ten versueke katlijne(n) van hofstaden weduwe henr(ix) art/ goessens huers yerste mans die brueder was svoirs(creven) claes/ heeft geloeft der selver katlijne(n) en(de) driese va(n) kercku(m) aut/ dat hij huer tusschen dit en(de) maendach savonts metter/ sonne(n) voir hof en(de) hee(r) behoirlijck in hande(n) setten ov(er)geve(n)/ transporte(re)n veroblige(re)n en(de) tonderpande setten sal alle zijn/ goede have en(de) erve beruerlijck en(de) omberuerlijck hoedanich/ die zijn wair zij gelegen zijn oft bevonden mochte(n) w(er)d(en)/ en(de) bezundert alle de ghene die hij liggen(de) heeft ende/ besitten(de) es inden dorpe va(n) vorst en(de) d(aer)omtrint om d(aer)aen/ tusschen dit ende beloken(en) sinxen(en) naestcomen(de) te verhale(n)/ en(de) te v(er)reycken met vercoepen d(er) selver goede(n) ende/ anderssins alsulken xviii r(yns) guld(en) alse hij huer met/ gewijsden vo(n)nissen alh(ier) inde banck sculdich es en(de) iii r(yns)/ guld(en) en(de) vi stuv(er)s van coste(n) inder sake(n) geloepe(n) en(de)/ dit al op eene(n) banduyn van vi r(yns) guld(en) tons gened(ichs)/ he(re)n behoef Heeft voirt geloeft dat hij vand(en) voirs(creven)/ xxi r(yns) guld(en) betale(n) sal de vier r(yns) guld(en) bynne(n) xiiii/ nachten naestcomen(de) als v(er)reycte schult op eene(n) band(uyn)/ van eene(n) leeuwe en(de) die iiii r(yns) g(ulden) al soe betaelt/ zijnde sele(n) hem die aende voirs(creven) xxi r(yns) g(ulden) corte(n)/ ende oft hij des(en) termijn vand(en) iiii r(yns) g(ulden) liet ov(er)gaen/ soe soudt al gevalle(n) zijn en(de) in dien gevalle oft/ hij vanden geheele(n) niet en voldade bynne(n) iiii dage(n)/ d(aer)nae soe soude hij inden geheele(n) banduyn vande(n)/ vi r(yns) gul(den) gevalle(n) zijn lyemi(n)ng(en) couck(eroul) ap(ri)lis xxvii