It(em) raes va(n) baussele als geleyt totte(n) goeden goessens ooghe/ en(de) beatrijs zijns wijfs heeft gekint en(de) gelijdt ontfangen te hebben(e)/ va(n) ja(n)ne stockelpot die seke(r) pe(n)ni(n)ge onder heeft vand(en) voirs(creven) goeden
//
de so(m)me van drie r(insche) g(ulden) tstuck te lx pl(a)c(ken) [en(de) ii(½) st(uvers)] te weten(e) vand(en)/ beleyde en(de) metter execucien tsamen xxxvi(½) st(uvers) en(de) vand(en) rinten/ xxvi st(uvers) nu lest verschenen scelden(de) hem d(air)af quite geloven(de)/ d(air)aff tegen eene(n) yegelijken inne te stane cor(am) boxhore(n) tants/ m(ar)cii x