It(em) jan van hoelair die met scepen(en) brieve(n) va(n) loven(e) vand(er)/ daet a(n)ni xiiii[c] [vacat] in pechtinge(n) houden(de) es/ vier boende(re)n beemts geheete(n) den flosch toebehoiren(de) den/ goidsh(uyse) van vileer gelege(n) in houthev(er)le broeck in p(rese)ntia/ heeft get(ra)nsporteert en(de) ov(er)gegeve(n) en(de) mits desen t(ra)nsporteert/ en(de) gheeft ov(er) golijne vanden steenwege de selve pech/ tinge oft hueringe en(de) sijne(n) t(er)mijn die hij d(air) aen heeft/ in alle d(er) vuege(n) en(de) manie(re)n gelijck hij jan va(n) hoelair/ die hadde en(de) houden(de) was En(de) des heeft de selve/ golijn gelooft en(de) gelooft mits desen den voirs(creven) ja(n)ne/ scadeloos te houden(e) tontslane en(de) tontheffen(e) vand(er)/ selv(er) pechtinge(n) en(de) allen (con)dicien d(air)inne begrepen en(de)/ de selve alsoe in tijts te voldoen(e) dat jan d(air)/ o(m)me niet geprae(m)t en [sal] wordden oft e(m)mer scade en sal/ lijden cor(am) scoe(n)vorst vynck julii ix