It(em) t(er) meerd(er) zekerh(eyt) vander lijfpen(sien) voirs(creven) hebben de voirs(creven)/ gehuysschen onder de wet gesedt eene(n) scepen(en) brief va(n) loven(en)/ vander daet xiiii[c] lxxxviii novembr(is) xii mencie maken(de) van/ vier rinsguld(en) erfelijck die de voirs(creven) gehuysschen hebben ende hen/ in deylingen gevalle(n) zijn aen en(de) op huys en(de) hoff mett(er) schue(re)n/ en(de) ande(re)n toebehoirten gelegen inde wijng(ar)tstrate om in gevalle/ zij oft e(n)nich van hen van jae(re) te jae(re) in gebreke wae(re)n van/ betalingen dat de voirs(creven) h(er)arnt de gevallen(e) pachten aen de/ twee rinsgulden(en) vanden vier rinsgulden(en) voirs(creven) die ombelast/ sijn de zelve pachten zall moegen verhalen ende oick de/ principael pe(n)ningen vand(en) lijfpen(sien) voirs(creven) ende te dier/ meyni(n)gen sall den zelve(n) scepen(en) brief alhier onder de wet/ bliven totter tijt toe dat de voirs(creven) lijfpen(sien) afgequeten oft/ verstorven zall zijn cor(am) eisdem
//