Tusschen geertruyden adriaens die voer den rade/ vand(er) stadt ontbode(n) hadde barbele(n) weduwe/ gielis wijle(n) puttarts legwerckerss(en) om gelost/ te zijne vand(en) vijff rinsguld(en) lijftochte(n) die zij/ oft huer(er) beyder manne(n) tsamenlijck met zeke(re)n/ borgen gefineert hadde(n) aen [vacat]/[vacat] t(er) eende(r) en(de) d(er) voirs(creven) barbele(n) t(er) ande(re) ald(air)/ de selve geertruydt sustineerde dat zij gelijc voe(r)/ en(de) oick hue(r) en(de) huers mans borg(en) ontslage(n) soude/ hebben vand(en) voirs(creven) barbele(n) te voirde(r) want zij/ de hooftpe(n)ninge(n) vand(en) helicht d(er) selv(er) vijff r(ins)guld(en)/ lijfpen(sien) d(er) selv(er) barbele(n) in hande(n) gegeve(n) ende/ betaelt hadde en(de) dat alsoe deselve barbele sculdich/ was die lijfpen(sien) int geheel te drage(n) en(de) hue(r)/ d(air)af tontlasten en(de) te lossen(e) op dwelck barbele/ bekynde der selv(er) geertruyde(n) helicht der hooft/ pe(n)ninge(n) voirs(creven) gehave(n) te hebben en(de) bekynde/ alsoe die rinte int geheel sculdich te zijne/ Es uuytgesproken nae de kynnesse bij barbele(n)
//
gedaen dat zij gehouden sal zijn d(er) voirs(creven)/ geertruyde(n) vand(en) voirs(creven) lijfpen(sien) int geheel/ te lossen(e) oft hue(r) sulcke(n) zekerheyt te doen(e)/ ende te stellen(e) dat zij ende hue(r) goede d(air)aff/ int geheel ongepraempt sullen blive(n) In/(con)s(ili)[o] op(idi) lyefkenrode sub(stitu)[to] buetsele burg(imagistr)[is]/ et aliis de (con)s(ili)[o] martii xvi