SAL7384, Akte: V°476.2-R°478.1 (852 van 1043)
Akte V°476.2-R°478.1
Act
Datum: 1491-04-30
Transcriptie
2020-10-11 door fernand BERTRANDVand(er) questien gecome(n) inde banck voe(r) meye(r) ende/
scepen(en) tusschen joese pauwels sone wijle(n) h(er)mans/
t(er) eenre en(de) willem(me) van lele als procur(eur) jans va(n)d(er)/
me(re)n t(er) ande(r) zijde(n) aldair de voirs(creven) joes te kenne(n)/
gaf hoe dat hij voe(r) gebreck van betaling(en) van/
drie mudd(en) corens en(de) ond(er)half molevat(en) erfpachts/
he(m) hadde doen leve(re)n met des(er) stadt br(ieven) als dat/
behoirde de pand(en) d(er)selv(er) rinte(n) begrepen inde scep(enen)/
br(ieven) d(air)af zijnde en(de) in rechte geexhibeert va(n)d(er)/
daet augusti penultima a(n)no lxxxiiii hopen(de)/
ten daige van rechte d(air)toe dienen(de) gem(er)ct dat de/
selve pande behoirlijck gelev(er)t wa(r)en dat hem/
betaling(en) gebue(re)n soude vand(er) selv(er) zijnd(er) acht(er)stellig(en)/
rinte(n) oft dat hem de pand(en) met rechte toegevuecht
//
soud(en) wordd(en) Dair tege(n) de voirs(creven) willem ind(en) name/ als bove(n) heeft geallegeert hoe dat int wairscap d(er)/ selv(er) gueding(en) bij joese den voirs(creven) ja(n)ne gedaen gebreck/ bevond(en) werde in dien dat uuyte(n) selve(n) goed(en) en(de) pande(n)/ bij joese he(m) vercocht en(de) d(air)op hij de voirs(creven) rinte behoud(en)/ hadde jairlijcx meer uuytginck drie chijsguld(en) aen/ die van s(in)te cornel(is) gasthuyse te bruess(el) hopen(de) nae/ de vorwerde(n) d(air)af tusschen he(m) gebuert ten tijde vand(er)/ selv(er) gueding(en) en(de) den besceyde dwelck hij and(er)ssins/ d(air)af soude doen blijke(n) den rechte genoech sijnde/ dat hij tselve gebreck in dien cortte(n) soude aen de/ selve gelev(er)de rinte(n) en(de) erflich(eit) d(er) selv(er) oft he(m) afgedaen/ wordde(n) p(rese)nte(re)nde de voirs(creven) pointe(n) te thoene(n) op dats/ behoefde Dair tege(n) de voirs(creven) joes replice(re)nde heeft/ gesustineert dat he(m) sijn rinte volge(n) soude als bove(n)/ hopen(de) oick datme(n) niet bevi(n)de(n) en soude vand(en) voirs(creven)/ co(m)me(r) meer uutgaen(de) bijd(en) procur(eur) des voirs(creven) jans/ geruert bezund(er)t uuyte(n) goede(n) bij he(m) den selve(n)/ ja(n)ne vercocht bliven(de) alsoe bij zijn voirs(creven) conclusie/ Seggen(de) voirts hoe dat de voirs(creven) jan he(m) sculdich/ was af te doene alsulke(n) derdendeel van twee/ rijd(er)s lijfpen(sien) als deselve joes en(de) zijn goed(en) voirs(creven)/ bij he(m) de(n) selve(n) ja(n)ne vercocht sculdich mochten/ wesen aen meeste(re)n clase wijle(n) vand(er) vucht oft/ den zijne(n) nae uutwijse(n) den besceyd(en) d(air)af zijnde/ ind(er) mate(n) dat ten tijde vand(er) come(n)scapen bevorw(er)t/ was en(de) dat de br(ieven) in dien te nyeute gedaen soud(en)/ wordd(en) Dwelck de voirs(creven) jan alnoch niet gedaen/ en hadde en(de) hadde de voirs(creven) joes die [rinte] moete(n)/ betale(n) te weten(e) mathijse pauwels zijne(n) brued(er) in zijne(n)/ name van sesse jae(re)n dwelck hij he(m) gaff tot gode en(de)/ zijne(n) heylege(n) oft hij p(rese)nteerde tselve te doene als dat/ tselve ind(er) manie(re)n en(de) vuege(n) voirs(creven) alsoe tusschen/ he(n) gesciet was en(de) bevorw(er)t ind(er) come(n)scap dat jan/ he(m) d(air)af los houd(en) soude hopen(de) alsoe dat deselve/ jan d(air)toe met rechte oick gewesen soude wordde(n)/ tselve te doene in alsoe v(er)re hij den eedt aen en name/ en(de) de voirs(creven) joes dien volquame Dairop de voirs(creven)
//
willem inde(n) name als vo(r)e heeft geseecht blive(n)de/ and(er)ssins bijd(en) voirs(creven) zijne(n) verantwerde(n) op tvoirs(creven)/ leste point dat hij dien eedt lyet gaen soe verre/ die mochte en(de) hoopte in dien genoech gedaen te/ hebben den voirs(creven) joese want zijn meest(er) de pe(n)ni(n)g(en)/ soe hij seyde om de voirs(creven) lijfpen(sien) te lossen(e) gestelt/ hadde ond(er) andriese wijle(n) temple(r) d(air)op deselve/ joes seyde dat hij he(m) d(air)aen niet en stiet wair hij/ die gesedt hadde mair sculdich was de rinte/ als vo(r)e te lossen ende dat hij de(n) selve(n) andriese/ niet en kinde noch en wiste van he(m) te spreken/ als dat de scepen(en) d(er) saken gemaent zijnde gewese(n)/ hebben den voirs(creven) willem(me) ind(en) name als vo(r)e tot/ zijne(n) thoene tot eene(n) zeke(re)n gelegen(en) daige d(air)toe/ genome(n) de(n) selve(n) willem(me) ald(air) ten selve(n) daige de/ voirs(creven) willem geexhibeert heeft de guedinge mette(n)/ conditien als vo(r)e geallegeert met gad(er)s meer ande(re)/ br(ieven) en(de) c(er)tificatien d(er) stadt van bruess(el) d(air)mede deselve/ hoepte dat genoech blijke(n) soude dat de voirs(creven)/ v(er)cochte goed(en) bijd(en) voirs(creven) joese den voirs(creven) godsh(uyse) veroblig(eer)t/ wa(r)en voe(r) de voirs(creven) drie chijsguld(en) en(de) alsoe sculdich/ wa(r)e die af te doene dwelck nochtan uuyte(n) selve(n)/ besceyde niet genoech en bleeck den rechte genoech/ sijnde noch dat deselve jan die rinte(n) met rechte/ verlore(n) hadde als opde voirs(creven) vercochte goed(en) uutgaen(de)/ dwelck de voirs(creven) zijn wed(er)p(ar)tie sustineerde alsoe [nae recht] beho(r)ende/ eer hij d(air)van soud(e) moge(n) hebbe(n) reden(en) te clagen(e)/ bliven(de) and(er)ssins p(ar)tien bij hue(re)n voirnemen(e) als/ voirs(creven) steet bedinct Es gewesen t(er) manissen smeyers/ op al int lange gelet sijnde en(de) de voirs(creven) sake/ bij p(ar)tien voirs(creven) gesloten sijnde dat jan vand(er)/ me(re)n noch t(er)tijt verdoelt es jose sijn betaling(en)/ van sijne(n) gevallen(en) erfpachte te scutten(e) ende dat/ deselve jan he(m) gehoude(n) sal sijn deselve sijn/ gevallen(en) pachte te betalen(e) oft dat joese dair voe(r)/ zijn ond(er)pand(en) volge(n) sulle(n) en(de) aengaen(de) den ande(re)n/ pointe bij p(ar)tien als vo(r)e gealtriceert want jan/ den gedeylden eedt niet aengenome(n) en heeft
//
en(de) joes dien doet dat dan jan gehouden sal sijn/ joese en(de) sijn goede te lossen(e) vand(en) ond(er)halve(n) rijd(ers)/ erffelijck aen meeste(re)n clase van vucht oft zijn erfgoed(en)/ dair questie aff es soe v(er)re die rint(e) den selve(n) joese/ soud(e) moge(n) hinde(re)n In scampno aprilis ultima
//
soud(en) wordd(en) Dair tege(n) de voirs(creven) willem ind(en) name/ als bove(n) heeft geallegeert hoe dat int wairscap d(er)/ selv(er) gueding(en) bij joese den voirs(creven) ja(n)ne gedaen gebreck/ bevond(en) werde in dien dat uuyte(n) selve(n) goed(en) en(de) pande(n)/ bij joese he(m) vercocht en(de) d(air)op hij de voirs(creven) rinte behoud(en)/ hadde jairlijcx meer uuytginck drie chijsguld(en) aen/ die van s(in)te cornel(is) gasthuyse te bruess(el) hopen(de) nae/ de vorwerde(n) d(air)af tusschen he(m) gebuert ten tijde vand(er)/ selv(er) gueding(en) en(de) den besceyde dwelck hij and(er)ssins/ d(air)af soude doen blijke(n) den rechte genoech sijnde/ dat hij tselve gebreck in dien cortte(n) soude aen de/ selve gelev(er)de rinte(n) en(de) erflich(eit) d(er) selv(er) oft he(m) afgedaen/ wordde(n) p(rese)nte(re)nde de voirs(creven) pointe(n) te thoene(n) op dats/ behoefde Dair tege(n) de voirs(creven) joes replice(re)nde heeft/ gesustineert dat he(m) sijn rinte volge(n) soude als bove(n)/ hopen(de) oick datme(n) niet bevi(n)de(n) en soude vand(en) voirs(creven)/ co(m)me(r) meer uutgaen(de) bijd(en) procur(eur) des voirs(creven) jans/ geruert bezund(er)t uuyte(n) goede(n) bij he(m) den selve(n)/ ja(n)ne vercocht bliven(de) alsoe bij zijn voirs(creven) conclusie/ Seggen(de) voirts hoe dat de voirs(creven) jan he(m) sculdich/ was af te doene alsulke(n) derdendeel van twee/ rijd(er)s lijfpen(sien) als deselve joes en(de) zijn goed(en) voirs(creven)/ bij he(m) de(n) selve(n) ja(n)ne vercocht sculdich mochten/ wesen aen meeste(re)n clase wijle(n) vand(er) vucht oft/ den zijne(n) nae uutwijse(n) den besceyd(en) d(air)af zijnde/ ind(er) mate(n) dat ten tijde vand(er) come(n)scapen bevorw(er)t/ was en(de) dat de br(ieven) in dien te nyeute gedaen soud(en)/ wordd(en) Dwelck de voirs(creven) jan alnoch niet gedaen/ en hadde en(de) hadde de voirs(creven) joes die [rinte] moete(n)/ betale(n) te weten(e) mathijse pauwels zijne(n) brued(er) in zijne(n)/ name van sesse jae(re)n dwelck hij he(m) gaff tot gode en(de)/ zijne(n) heylege(n) oft hij p(rese)nteerde tselve te doene als dat/ tselve ind(er) manie(re)n en(de) vuege(n) voirs(creven) alsoe tusschen/ he(n) gesciet was en(de) bevorw(er)t ind(er) come(n)scap dat jan/ he(m) d(air)af los houd(en) soude hopen(de) alsoe dat deselve/ jan d(air)toe met rechte oick gewesen soude wordde(n)/ tselve te doene in alsoe v(er)re hij den eedt aen en name/ en(de) de voirs(creven) joes dien volquame Dairop de voirs(creven)
//
willem inde(n) name als vo(r)e heeft geseecht blive(n)de/ and(er)ssins bijd(en) voirs(creven) zijne(n) verantwerde(n) op tvoirs(creven)/ leste point dat hij dien eedt lyet gaen soe verre/ die mochte en(de) hoopte in dien genoech gedaen te/ hebben den voirs(creven) joese want zijn meest(er) de pe(n)ni(n)g(en)/ soe hij seyde om de voirs(creven) lijfpen(sien) te lossen(e) gestelt/ hadde ond(er) andriese wijle(n) temple(r) d(air)op deselve/ joes seyde dat hij he(m) d(air)aen niet en stiet wair hij/ die gesedt hadde mair sculdich was de rinte/ als vo(r)e te lossen ende dat hij de(n) selve(n) andriese/ niet en kinde noch en wiste van he(m) te spreken/ als dat de scepen(en) d(er) saken gemaent zijnde gewese(n)/ hebben den voirs(creven) willem(me) ind(en) name als vo(r)e tot/ zijne(n) thoene tot eene(n) zeke(re)n gelegen(en) daige d(air)toe/ genome(n) de(n) selve(n) willem(me) ald(air) ten selve(n) daige de/ voirs(creven) willem geexhibeert heeft de guedinge mette(n)/ conditien als vo(r)e geallegeert met gad(er)s meer ande(re)/ br(ieven) en(de) c(er)tificatien d(er) stadt van bruess(el) d(air)mede deselve/ hoepte dat genoech blijke(n) soude dat de voirs(creven)/ v(er)cochte goed(en) bijd(en) voirs(creven) joese den voirs(creven) godsh(uyse) veroblig(eer)t/ wa(r)en voe(r) de voirs(creven) drie chijsguld(en) en(de) alsoe sculdich/ wa(r)e die af te doene dwelck nochtan uuyte(n) selve(n)/ besceyde niet genoech en bleeck den rechte genoech/ sijnde noch dat deselve jan die rinte(n) met rechte/ verlore(n) hadde als opde voirs(creven) vercochte goed(en) uutgaen(de)/ dwelck de voirs(creven) zijn wed(er)p(ar)tie sustineerde alsoe [nae recht] beho(r)ende/ eer hij d(air)van soud(e) moge(n) hebbe(n) reden(en) te clagen(e)/ bliven(de) and(er)ssins p(ar)tien bij hue(re)n voirnemen(e) als/ voirs(creven) steet bedinct Es gewesen t(er) manissen smeyers/ op al int lange gelet sijnde en(de) de voirs(creven) sake/ bij p(ar)tien voirs(creven) gesloten sijnde dat jan vand(er)/ me(re)n noch t(er)tijt verdoelt es jose sijn betaling(en)/ van sijne(n) gevallen(en) erfpachte te scutten(e) ende dat/ deselve jan he(m) gehoude(n) sal sijn deselve sijn/ gevallen(en) pachte te betalen(e) oft dat joese dair voe(r)/ zijn ond(er)pand(en) volge(n) sulle(n) en(de) aengaen(de) den ande(re)n/ pointe bij p(ar)tien als vo(r)e gealtriceert want jan/ den gedeylden eedt niet aengenome(n) en heeft
//
en(de) joes dien doet dat dan jan gehouden sal sijn/ joese en(de) sijn goede te lossen(e) vand(en) ond(er)halve(n) rijd(ers)/ erffelijck aen meeste(re)n clase van vucht oft zijn erfgoed(en)/ dair questie aff es soe v(er)re die rint(e) den selve(n) joese/ soud(e) moge(n) hinde(re)n In scampno aprilis ultima
Nagekeken door: Greet Stevens
Moderator: Greet Stevens
Laatste update:: 2014-09-04 door Dieter Peeters