Vand(er) aenspraken gebuert inde banck voir/ meye(r) ende scepen(en) tusschen denise van oud(er)ghem/ aenlegge(r) t(er) eenre op en(de) tege(n) matheeuse van/ hob(er)ghe sone wijle(n) henricx t(er) ande(r) zijd(en) seggen(de)/ deselve denijs hoe dat hij op zeke(re) erfgoed(en)/ gelege(n) te libbeke en(de) d(air)omtr(int) den voirs(creven) matheuse/ en(de) sijnd(er) sust(er) die getrout heeft henr(icke) van/ cukelborch toebehoiren(de) heffen(de) es een rinte/ van vier mudd(en) corens en(de) seve(n) schild(en) erffelijck/ vallen(de) jairlijcx s(in)te m(er)tensmisse en(de) dairomtr(int)/ nae inhoud(en) d(er) brieve(n) dair van wesen(de) d(air)aff/ deselve alnoch tacht(er) was vand(en) jae(re) lxxxix/ lestlede(n) de hellicht vand(en) voirs(creven) seve(n) schild(en)/ en(de) hoe dat de voirs(creven) matheus van vad(er) en(de)/ moed(er) aenvert hadde de hellicht vand(er) have(n)/ en(de) de erffelijch(eit) gebleve(n) nae de doot vand(en)/ selve(n) sijne(n) vad(er) en(de) moed(er) ende dand(er) hellicht/ de voirs(creven) henr(ick) van cukelberch ind(en) name van/ sijnd(er) huysvrouwe(n) sust(er) des voirs(creven) matheeus/ en(de) dat deselve p(er)sone(n) hem hadde(n) betaelt va(n)d(en)/ jae(re) dair questie aff es voirs(creven) te weten(e) elck va(n) he(n)
//
de hellicht vand(en) vier mudd(en) corens alsd(an) verschene(n)/ en(de) oick henr(ick) de hellicht vand(en) seve(n) schild(en) erffelijck/ doen verschene(n) en(de) dat tusschen he(n) bevorw(er)t was/ en(de) besproken aengesien dat sij have en(de) erve/ gedeylt hadd(en) oft soud(en) deylen te gelike dat elck/ de voirs(creven) schult halff betalen soud(e) hem des gedragen(de)/ van al de voirs(creven) denijs totten gene(n) die dairaff/ wisten te spreken(e) ende bezund(er) totte(n) voirs(creven) henr(icke)/ van cukelberg(e) hopen(de) wair hij des voirs(creven) es volquame/ dat matheeus he(m) de hellicht vand(en) selve(n) seve(n)/ schild(en) oplegge(n) en(de) betale(n) soude en(de) d(air)toe met rechte/ bedwong(en) w(er)d(en) d(air)van hij alnoch te hemweert/ tacht(er) was Dair tege(n) de voirs(creven) matheeus seit/ dat hij denijse egheen geluefte gedaen en hadd(e)/ genoech nochtan kennen(de) de schult en(de) was wel/ te vreden wes de voirs(creven) sijn swag(er) cleerde des/ d(air)aff gebuert was tusschen he(n) dat hij dairaff/ op en(de) af gaen ende doen woude en(de) van des hij/ met rechte doen moeste als dat de scepen(en) nae alt(er)cat(ie)/ van p(ar)tien den voirs(creven) denise wesen tot sijne(n) thoene/ en(de) dat hij dien genoech volcome(n) es in allen sijne(n)/ point(en) voirs(creven) bijd(en) voirs(creven) henr(icke) d(air) sijs hem in wersijd(en)/ toe gedrag(en) hadd(en) ende dat ten daige d(air)toe genome(n)/ Soe es gewesen t(er) manissen smeyers de voirs(creven)/ sake bij p(ar)tien gesloten sijnde dat de voirs(creven) matheeus/ sculdich soude sijn den voirs(creven) denise sijne(n) eysch/ vand(er) hellicht van seven schild(en) eens te voldoen(e)/ In scampno martii xxvi