Item ter ande(re) zijden sullen de voirs(creven) wout(er) en(de) sijn wijff/ in recompensien vand(en) opdracht en(de) transporte(n) voirs(creven)/ drage(n) en(de) te henw(er)t neme(n) de co(m)me(re)n uute(n) voirs(creven) erfgoed(en)/ gaen(de) gedragen(de) jairlijcx vier rinssche gulden(en) erffelijck/ myn xviii mite(n) erffelijck aen div(er)sen p(er)sone(n) en(de) d(air)enbove(n)/ noch de twee rijd(er)s lijfpen(sien) elke(n) te xxvi stuv(er)s tstuck/ die de voirs(creven) wijle(n) laureys als borge laureys/ sijns soens jairlijcx te drage(n) hadde en(de) ten laste/ van sijnd(er) weduwen nu bleve(n) sijn aen ja(n)ne vand(en)/ heetvelde Ende d(air)enbove(n) nad(er) selv(er) wed(uwen) doot noch/ cuele(n) de(n) selve(n) laur(eyse) hue(re)n sone die twee stuv(er)s erff(elijck)/ die hem inde(n) voirs(creven) testame(n)te gemaict sijn Ende alsnu/ uute(n) voirs(creven) gereede(n) goede(n) geve(n) lijsken mordans d(er)/ voirs(creven) katlijne(n) sust(er) een bedde van ix vie(re)ndeel mett(er)/ weeker coetsen hootpoluwe roed(er) sargen een paer/ slapelaken vand(er) breydde(n) van i(½) laken(en) een groot en(de)/ een middelbair oercussen beyde met freyne(n) een halff/ dossine sitte cussen(en) mette(n) eenhore(n) Ende sulle(n) deselve
//
wout(er) ende sijn wijff alnoch d(er) selv(er) lijsken alse sij tot/ huwelijcke(n) state treet maken eene(n) peersche(n) kerel inde/ stat vand(en) peersche(n) kerel die de gehuyssche(n) nu mett(er)/ voirs(creven) have(n) aenveerde(n) sulle(n) Ende bove(n) allen desen sullen/ wout(er) en(de) sijn wijff de voirs(creven) katlijne van zallaken d(er) selv(er)/ katlijne(n) van zallaken leefdage lanck doen en(de) besorgen/ heur nootdorst cleed(er) en(de) schoen ligge(n) sitten en(de) ande(re) noote/ lich(amelijck)? tamelijck en(de) redelijck nae hue(re) behoeft(en) en(de) nae hue(re)n/ staet dwelck al aldus deselve gehuyssche(n) geloeft hebbe(n)/ en(de) mits desen gelove(n) ind(ivisim) te doene en(de) volcomelijck te/ volbringen(e) quol(ibe)t ass(ecutu)[m] cor(am) eisd(em)