Item heer nicolaes de spira prieste(r) ende
//
capellae(n) binne(n) der kercke(n) van s(in)te peeters / binne(n) deser stadt als rintm(eeste)r der capelrije(n) / binne(n) der zelver kercke(n) van(den) cappellaene(n) / absent wesen(de) in p(rese)ntia heeft ind(en) voers(creven) / qualiteijt bekindt en(de) geled(en) kindt en(de) lijdt / mits des(en) ae(n) hem bij peetere(n) dobblet ind(en) / naem(e) en(de) als man en(de) mo(m)boer van johanna / van(den) bossche woone(nde) te boeschot ond(er) heijst / gelost gequete(n) en(de) affgeleet te zijn(e) met / volle pachte mits seke(re) so(m)me van penn(ingen) / de qua sat(is) alsulcke(n) zesse carolusg(ulden) te / xx st(uijvers) tstuck erffel(ijck) rinte vallen(de) jaerl(ijcx) / viii[a] augusti als gielis wijle(n) van(den) bossche / vad(er) der voers(creven) joha(n)na doe(n) hij leefde(n) opd(en) / viii[e(n)] dach augusti a(n)no xv[c] xxvii voe(r) / scepe(nen) van loeve(nen) de(n) recteurs van(den) autaere(n) / van ons(er) liever vrouwe(n) inde zo(n)ne ende / s(in)te stevens en(de) s(in)te lenaerdts ind(en) voers(creven) / kercke(n) p(er)sonnelijcke(n) heeft bekindt gehadt / schuldich te zijn(e) schelden(de) alzoe de(n) v(oer)s(creven) / peetere(n) dobblet zijn(en) huijsvr(ouwe) en(de) alle(n) / andere(n) des(en) quijtan(cie) behoeve(nde) vand(en) voers(creven) / erffrinte volcomel(ijck) quijte promitt(entes) nullat(enus) / alloqui sed semp(er) satis inde(n) naem(e) en(de) qualiteijt / voers(creven) si quid minus et war(as) erga quoscu(m)q(ue) / p(ro)ut obligan(do) et submitt(endo) cor(am) liedekercke / winde augusti vi[a] /