It(em) mychiel de swertte(re) in jegenwordich(eit) der (et)c(etera) heeft bekent/ dat hi gehave(n) en(de) ontfaen heeft van gheerde de becke(re) van he(re)nt/ lii francke(n) d(er) mu(n)ten des coninx van vrancrike (et)c(etera) alse vand(er) cleyn/ nuwer thiende(n) van he(re)nt [die] de vors(creven) gheert jege(n) den vors(creven) mychiele/ genome(n) heeft te wete(n) es vande(n) t(er)mine van sente andries misse naest/ comende en(de) vande(n) t(er)mine van ascensie daghe daer naest volghende/ Van welke(n) gelde vors(creven) alse vande(n) vors(creven) twee t(er)mine(n) en(de) van allen ande(re)n/ voerledene(n) t(er)mine(n) te wete(n) vand(er) vors(creven) thiende(n) de vors(creven) mychiel/ den vors(creven) gheerde volcomelec quijtgescoude(n) heeft k(er)smake(re) naen/ xxiii maii