It(em) h(er) philips van tudikeem ridd(er) in jegenwordich(eit) der scepen(en) van lovene gestaen heeft/ bekent [en(de) gewillecoert] als van alsulker quitinge(n) van achtien chijns gulden [erflec] als joffrouwe marie des/ vors(creven) he(re)n philips sust(er) die wijf is gielijs uten lyeninge(n) erflec heeft in sust(er) deylingen/ op alle de goede des vors(creven) he(re)n philips inde p(ro)chie van vertrike belege(n) gelijc de scepen(en)/ brieve van lovene vand(er) vors(creven) renten gemaect dat begripen en(de) inhouden dat de selve her/ philips de vors(creven) achtien [chijns] gulden [erfchijns erflec] niet quiten noch afleggen en mach and(er)s dan [die] geheellec/ tot ene(n) male [en(de)] elken pe(n)ning daer af met seve(n)thien pe(n)ninge(n) der selv(en) munten niet wed(er)staende/ dat de vors(creven) p(ri)ncipaelbrieve vande(n) vors(creven) renten begripen en(de) inhebben dat de vors(creven) h(er) philips/ de selve renten tot eenre stont of tot meer stonden soude hebben moegen quiten behoudelec/ dien dat de selve h(er) philips [soe wa(n)neer hem genueghen sal] de vors(creven) renten teene(n) maele bewisen mach [en(de) niet min] op ande(re) goede/ seke(re) pande gelege(n) bynne(n) twee milen nae d(er) stat van lovene Hier ov(er) wa(r)en juede/ davijds xxv novemb(ris)