It(em) cond sij allen lieden dat jan huwart van g(ra)nt adorp/ in jegenwordicheyt d(er) scepen(en) van loeven gestaen heeft genome(n)/ en(de) bekendt dat hi genome(n) heeft vanden eerw(er)digen vad(er)/ in goede den abdt des godshuys van heyleshem [inde(n) name en(de) va(n) (wegen)] huys en(de)/ hof mette(n) wynnende lande beemde(n) en(de) eeusele(n) d(aer) toe[be]horende/[de(n) spiker vande(n) selve(n) goshuyse] gelege(n) te maresch gelijc leonart wilen va(n) maresch de/ voirs(creven) goede vande(n) vors(creven) godshuyse te hebbe(n) en(de) te wynne(n)/ plach Te houde(n) te hebben en(de) te wynnen van half
//
merte lest voerleden ene(n) t(er)mijn van neghen jae(re)n lanc deen na/ dand(er) d(aer) na sond(er) myddel volgende Elx jaers daer en bynne(n) om/ achten(de)dertich mudde en(de) een molevat hards [pachts] corens goet en(de) payabel/ m(et) wa(n)ne en(de) met vede(re)n wael bereydt d(er) maten van thienen te/ wete(n) vi halst(er) d(er) selver maten voe(r) elc mudde corens vors(creven) gerekent/ alle jae(re) de(n) vors(creven) t(er)mijn duerende tsente andries misse apostels/ te betale(n) o. en(de) opte(n) spyker des vors(creven) godshuys te leve(re)n en(de) telken/ t(er)mijn alse v(er)volghde schout It(em) heeft de selve jan huwart genome(n)/ en(de) bekendt dat hi genome(n) heeft vanden abdt vorscr(even) eene(n) beemdt/ geheten dsdabds beemdt gelege(n) oec te maresche [aende plaetse aldaer] te houde(n) en(de) te/ hebben van de(n) selve(n) t(er)mijn voirg(enoemde) duerende Elx jaers daer en bynne(n)/ om een mudde hards pachts corens d(er) maten voirs(creven) te betale(n) en(de)/ te leve(re)n [ten t(er)mijn] gelijc voirscreve(n) steet en(de) telke(n) t(er)mijn alse v(er)volghde schout/ En(de) is vorw(er)de dat de voirs(creven) jan huwart opte(n) vors(creven) beemdt dsabds/ beemt ghenoemt alle jae(re) de(n) voirs(creven) t(er)mijn duerende setten en(de) planten/ sal dertich poten goede en(de) cusbaer die hi wel bevreden sal sond(er)/ cost des vors(creven) godshuys It(em) sal de voirs(creven) wyn de vors(creven) goede den/ voirs(creven) t(er)mijn duerende wel en(de) loflic houden wynnen mesten en(de)/ werven gelijc sine(n) reengenoten bove(n) en(de) beneden en(de) die laten/ den eynde vande(n) t(er)mijn vors(creven) gelijc hij die vant te sinen aencomen/ welke vorw(er)de(n) punte(n) en(de) condicien bove(n) bescr(even) de vors(creven) jan huwart/ heeft geloeft den vors(creven) m(ijn) he(re) den abdt wel en(de) volcomen te houde(n)/ en(de) te voldoen in alle d(er) [voege(n) en(de)] manie(re)n bove(n) bescr(even) en(de) telke(n) t(er)mijn alse/ v(er)volghde schout hug(ar)den naen julii xxiii
//