Van henricken bernage sone willems/ wilen bernage van ghynneke uut/ den lande van breda/ Het zijn comen in recht voe(r) meye(r) en(de) sente pet(er)s ma(n)ne van loeven/ inde banck ald(aer) willem bot sente peters man van loeven in deen/ zijde en(de) de voirs(creven) henrick bernage in dande(re) Daer tusschen de voirs(creven)/ p(ar)tijen een gedinghe opv(er)staen en(de) geresen es vanden pacht van/ xiiii loepen rogs erflix pachts daer af de voirs(creven) henrick ber/ nage den voirs(creven) willem(me) bot van achterstelle en(de) van verletten/ pachte yesch van xviii jae(re)n langc welken erfpacht van xiiii/ loepen rogs de voirs(creven) henrick bernage hadde en(de) erflic heeft/ op huysinghe en(de) hoven met allen zijne(n) toebehoerten gelegen tot/ oesterhout aen den hoevel tuschen de goede willem peters/ / ende de goede d(er) joffr(ouwe) benijdaus streckende vanden hovel tot/ den goeden willem wolffaerts daer tuschen de voirs(creven) p(ar)tien/ inden voirs(creven) gedinge vele thoenissen waerheiden en(de) getuyghe/ nissen geleidt worden Ond(er) den ande(re)n bethoende de voirs(creven) hen/ rick bernage dat hem aengewijst was met enen openbaren/ vo(n)nisse dat hij de voirs(creven) xiiii loepen rogs erflix pachts erflike(n)/ hebben soude op den onderpant voirscr(even) bij notabelen thoenissen/ dat hij aldaer dede dat sijn vader dien erfpacht op den/ voirs(creven) pant hadde En(de) oic thoende noch de voirs(creven) henrick/ bernage dat der banck recht ald(aer) wae(r) datmen niet meer/ dan van enen jae(r) op van erfpachte op den pant verreycke(n)/ en mach maer datmen den achterstell verhalen mach opte/ dand(er) goede des de gheens heeft die den [dien] erfpacht [acht(er)stell] sculdich/ es en(de) op zijn have en(de) oft hij gheen goede en hadde/ so soude men dat verhalen moegen op sijn lijf Alsoe/ dat na al desen de meye(r) van loeven maende de scepen(en)/ van loeven die wijsden voer een vo(n)nisse na aensprake/ na verantwerden en(de) na thoenisse want dese saken van/ erfpachte rue(re)nde comen dat sij de p(ar)tien daer af setten/ ter plaetsen daer dat behoert cor(am) pynnoc [jud(oco)] abs(oloens) kersmake(re)/ lyemi(n)ghen [michaele absoloens] wittema(n) h(enrico) borch(hoven) lud(ovico) roelants hom(in)ib(us) s(anc)ti/ petri lovan(iensis) oct(obris) [nove(m)br(is)] xxviii a(n)no p(rese)nt(i)