It(em) cond zij allen lieden dat jan gielijs geheten zoeten van duysborch / es comen in teg(enwoirdicheit) der scepen(en) van loeve(n) en(de) heeft gekendt en(de) / gelijdt dat hij genomen heeft en(de) verdingt tegen cornelise / gheeringen [wannemake(re)] te maken te te ty(m)me(re)n en(de) te leve(re)n alle de / ty(m)meringe van ene(n) huyse dat de voirs(creven) cornelijs meyndt / te setten in de proefstrate achter sijn huys dair hij nu in / woent welc huys sijn sal iii solders hoghe xxiiii voete / lanc en(de) omtrent xiii voete breet en(de) al gemetst tot den / und(er)sten solde(re) uutgedaen deen zijde te weten ten oude(n) huyse / waert welke ty(m)meringe de voirs(creven) jan maken sal ende / leve(re)n in deser vuegen te weten de und(er)ste balken x duyme / breet en(de) xi duyme hoghe en(de) de myddelste en(de) de ov(er)ste / balken ix duyme breet en(de) x hoghe en(de) de stijle dicke / ix duyme en(de) breet na gelande vanden balken ende / de carbeele(n) daer na volgen(de) de bruggen iiii duymen / breet en(de) iii duymen dicke en(de) de kepers desgelijx iiii / duyme(n) breet en(de) iii dicke de scheerbogen vi duyme(n) / dicke en(de) viii duymen breet inden boessem de scheerbalke(n) / vi duyme(n) dicke en(de) vii duyme(n) hoghe en(de) gewracht / met hoe(re)n welfhoute na hoe(re) behoerte de rijbome van / vi duyme in tvierkant en(de) gewracht met hoe(re)n bande(n) / gelijc dat behoert en(de) de fylieren van v duyme(n) int / vierkant en(de) gewracht met hoe(re)n banden en(de) stijlen na / hoe(re) behoerte en(de) dit voirs(creven) huys sal vanden und(er)sten / solde(re) opwaerts al holten sijn sonder dachterste zijde en(de) / de gevel ter plaetsen waert sal hij maken met / sijnen vijnste(re)n en(de) met sijne(n) wijntb(er)ge na sijn behoerte / en(de) met ii ov(er)sprongen daer af den und(er)sten groet / sal sijn xii duyme en(de) den ov(er)sten viii duyme de / wormene selen hebben hoer dictte na gelande vanden / stijlen en(de) de soelplaten selen sijn iii duymen dick / en(de) viii duymen dicke [breet] En(de) den und(er)sten solde(r) / sal hoge liggen xi voete den middelsten ix voete / en(de) de ov(er)sten viii voete [en(de) beneden de wormene tuschen ii en(de) iii voete] Ende dese voirs(creven) ty(m)meringe / sal de voirs(creven) jan leve(re)n ind(er) voirs(creven) vuege(n) wel en(de) loflic / gety(m)mert en(de) gemaict ten prijse van dies hen des verstaen / en(de) op gericht ter voirs(creven) plaetsen tuschen dit ende / bynne(n) xiiii nachten na sinxene(n) naestcomen(de) en(de) des / voer en(de) om xx gulden pet(er)s d(er) mu(n)ten sh(er)toghen
//
van bourg(oignen) en(de) van brab(ant) goet en(de) gheve daer af hem de voirs(creven) / cornelijs nu de thien gereet geve(n) salde en(de) dand(er) x als / so wa(n)neer hij al vollevert en(de) voldaen sal hebben Ende / alle dese voirs(creven) punten zo heeft geloeft de voirs(creven) jan den / voirs(creven) cornelise wel en(de) volcomelic te houden en(de) te / voldoen ten t(er)mijne voirs(creven) alse vervolghde schout Ende / d(aer) voe(r) es borge des voirs(creven) jans symoen yserbock sijn / zweer wonen(de) te duysborch Et p(ri)mus lynthre iunior /(et) pryke(re) febr(uarii) v /