It(em) van alsulken stoote als geweest is tuschen janne van winxele als wittich/ man en(de) momboir jouffr(ouwe) m(ar)grieten vander balct docht(er) gielijs wilen vand(er)/ balct in deen zijde en(de) gielise vand(er) balct brued(er) der voirs(creven) jouffr(ouwe) m(ar)grieten/ in dande(re) alse van alrehanden erfgoeden daer inne also [af] de voirs(creven) gielijs/ meynde [dat] de voirs(creven) jouffr(ouwe) m(ar)griete [daer inne] alleen gericht wae(re) van hoe(re)r tocht/ en(de) dat die na hoe(r) doet hem en(de) sijnen bruede(re)n sculdich wae(re)n toe/ te comen den voirs(creven) ja(n)ne de contrarie houden(de) meynen(de) dat die goede/ der voirs(creven) sijnre huysvrouwen erfgoede wae(re)n (et)c(etera) So sijn de voirs(creven)/ p(ar)tien comen voe(r) scepen(en) van loeven en(de) hebben gekent en(de) gelijdt/ dat zij vanden voirs(creven) stote bij middele en(de) toedoen van vrienden/ vereenicht zijn ind(er) manie(re)n hier na v(er)claert te weten dat/ de voirs(creven) jan die de selve goede vercocht en(de) v(er)cocht versett heeft/ d(er) voirs(creven) jouffr(ouwe) m(ar)grieten sijns wijfs lijfdagen lanc [aen janne van beseynigen?] de erflich(eit)/ van dien goeden voert vercopen sal en(de) ten hoeghsten brenghen/ zo hij yerst mach en(de) de helecht vanden pe(n)ningen dair af comen(de)/ sal hij stellen opten wissel der stad van loeven om ande(re) erflike/ goede daer mede te copen bij weten en(de) goetdenken des voirs(creven)
//
gielijs Welke goede na doot der voirs(creven) gehuysschen en(de) des lanxsten leven(de) van hen/ beiden op dat de voirs(creven) jouffr(ouwe) m(ar)griete sond(er) wittighe gebuerte aflivich wordde/ comen en(de) bliven selen erflic den voirs(creven) gielise of sijnen wittigen naesten/ ergenamen maer hadde of de selve joffr(ouwe) wittige gebuert en(de) oer/ acht(er)liete so souden die vercreghen goede bliven dien oer en(de) de voirs(creven)/ helecht vanden pe(n)ninghen sal opten wissel bliven tot dat die/ aen ande(re) erflike goede ind(er) voirs(creven) manie(re)n aengeleeght wordden En(de)/ hier op zo heeft [geloeft] de voirs(creven) gielijs dat hij opte goede daer de questie/ af geweest es zo verthijen sal voe(r) scepen(en) van loeven(en) tot behoef/ d(er) voirs(creven) zijnder zuster zo wa(n)neer die erflich(eit) daer af v(er)cocht selen/ sijn s also dat allen punten sond(er) argelist cor(am) vynck voshem fe(bruarii) xv