It(em) jan blancke van ruysbroeck poirt(er) d(er) stad van loeven die onlanghs voe(r)/ schouth(eit) en(de) scepen(en) van schelle dach van rechte genomen hadde opte/ sake verloren [als hij seide] tegen henricke vand(er) eycken drossete slands va(n) mechlen/ om hier op ghiste(re)n biden rade vand(er) stad te rechte te comen van/ alsulken(en) eyckskene oft heest(er)ken(e) alse de voirs(creven) poirt(er) uutgedaen hebbe(n)/ zoude gelijc de voirs(creven) drossete meynde oft vand(er) (com)posicien van twee/ leeuwen die de voirs(creven) poirt(er) d(aer)af met hem ae(n)gegaen soude hebben/ daer beide de voirs(creven) p(ar)tien comende op heden alhier voe(r) meye(r)/ en(de) scepen(en) van hoiren geschille des de voirs(creven) drossete alsoe den/ voirs(creven) poirt(er) eysschende was gestelt te wordene te rechte/ ald(aer) hem de voirs(creven) poirt(er) zijnen dach verwarende gep(rese)nteert/ heeft en(de) doen p(rese)nte(re)n inden rechte den voirs(creven) drossete niet/ comp(ar)e(re)nde Act(um) Cor(am) roel(ants) borch(oven) lynt(re) hortbeke m(er)sb(er)ge ja(nuarii) ulti(m)a
//