It(em) anthoenijs starcks soen joes starcks heeft geloeft vrancken va(n) dyeven/ borg(er)meester va(n) loeven hondert en(de) viii wissen hards houts gewassen/ op merdal d(er) maten van loeve(n) d(aer)af de tweedeel selen sijn eycken/ hout en(de) tuschen paeschen en(de) s(in)t ja(n)smisse [beide] naestcomen(de) te betalen/ en(de) te loeven ten huyse svoirs(creven) vrancken te leve(re)n alse v(er)volghde/ schout en(de) oft hij e(n)nich weeckhout ond(er) wae(re) ond(er) thout dat/ hij lev(er)t dat sal vranck bynne(n) hebben en(de) voer de voirs(creven) hond(er)t/ en(de) viii wissen houts so heeft de voirs(creven) vrancke gheloeft den/[It(em)] voirs(creven) anthoenisen dertich gripen xl pl(a)c(ken) voe(r) de grijpe te/ betalen als hij vand(en) voirs(creven) houte vollevert es alse v(er)volghde/ schout kersmake(re) samps(oen) oct(obris) xvii