It(em) jan gielijs woenende inde hoolstrate soen andries gielijs heeft bekendt/ gehaven en(de) ontfanghen te hebben vanden voirs(creven) andriese zijnen vad(er) alle/ alsulken pe(n)ninghe alse comen zijn en(de) de zelve zijn vader opgebuert/ en(de) ontfanghen hadde vander zoenen anderwile gemaict vander doot/ gielkens wilen gielijs zijns brued(er)s en(de) soen svoirs(creven) andries Scelden(de)/ de voirs(creven) jan den voirs(creven) zijnen vader vanden voirs(creven) pe(n)ninghen ende va(n)/ allen ande(re)n sculden geluften condicien en(de) saken d(air)inne de vors(creven) andries/ te hemw(er)t gehouden mocht sijn tot desen daghe toe volcomelic quijt/ Geloven(de) hem d(air)af nu(m)m(er)meer aen te spreken te quellen oft te moeyen/ in e(n)nigher manie(re)n cor(am) zande ouder(ogghe) dec(embris) xxii