Jan van udekem mathijs va(n) beausart/ It(em) also als ten vervolghe jans van udekem natuerlic en(de) mathijs van beausart/ geleidt zijnde [tot allen de(n) goeden jans wilen del chambre en(de) jacobs zijns soens]/ te weten de selve mathijs als momboir katlinen baudet/ zijns wijfs met scepen(en) brieven va(n) loeven spreken(de) van eenen rijnsch(en)/ gulden(en) te xx stuv(er)s [lijft(ochten)] staende ten live des vors(creven) jans en(de) katlinen gescr(even)/ es den meye(r) van jangdrain of zinen stedehoude(r) hen de selve goede/ te leve(re)n Ende oft de weduwe des voirs(creven) wilen jans en(de) de voirs(creven)/ jacob heur sone of yeman anders dair tegen yet alleg(ere)n wilden/ dat zij des alhier in trecht quamen tot eenen zek(ere)n dage op heden/ dienen(de) Ende de voirs(creven) weduwe noch heur soen alhier niet comen en/ zijn den voirs(creven) janne en(de) mathijse alhier comen(de) en(de) trecht v(er)suecken(de)/ thoenen(de) oic certificacie vander execucien geschied vanden voirs(creven)/ versuecke bijden voirs(creven) meye(r) so hebben de scepen(en) van loeven ter
//
maniss(en) tsmeyers gewijst voer een vo(n)nisse so verre s [der] voirs(creven) geleidden/ wederp(ar)tie niet en quame ten opstaene tsmeyers en(de) van hen datme(n)/ hen dan houden soude vanden voirs(creven) goede in heuren beleide tot/ heurer wettig(er) schult behoef zo verre het noch voer hen comen/ es Cor(am) abs(oloens) miles blanck(air)t abs(oloens) m(er)cels hoeven lynden sept(embris)/ xviii