It(em) jorijs pauwels brueder svoirs(creven) joes heeft gekend dat hij de voirs(creven) scult/ den voirs(creven) janne sculdich es en(de) datse de voirs(creven) zijn brueder voer hem ten/ onderwise vander stad den voirs(creven) janne gelooft heeft ende heeft d(air)om/ de voirs(creven) jorijs gelooft zijnen voirs(creven) brueder dairaf scadelois tontheffen
//
en(de) voirt overgegeven geco(n)senteert en(de) gemechticht tontfangen en(de) te boe(re)n/ jairlicx also langhe tot dat de voirs(creven) schout d(air)mede betaelt sal wesen/ alsulke vier pet(er)s alse jan de clerc en(de) margriete zijn wijf moed(er) der vors(creven)/ gebrued(ere)n den selven jorisen jairlicx sculd(ich) zijn vand(er) hueri(n)gen vanden/ huyse met zijnre toebehoirten gelegen inde cortstrate daer de selve jan/ en(de) zijn wijf inne woenen Geloven(de) de voirs(creven) jorijs in dien te hebbe(n) den/ vors(creven) ja(n)ne de clerc dat hij den vors(creven) joese de vors(creven) iiii pet(er)s tsjaers tot der/ vors(creven) so(m)men toe toeseggen en(de) geloven sal te geven alle jaire als die va(n) nu/ voirts verschinen selen eisd(em)