It(em) willem roelants voe(r) hem selven en(de) h(ier) inne vervangen(de) en(de) op/ hem nemen(de) meest(ere)n goirde roelants zijnen brueder in p(rese)ntia heeft/ gekint en(de) gelijdt dat hem claes gielijs als p(ro)cur(eur) vrouwen/ kathlijnen absoloens weduwe h(ere)n jans wilen van ranssem ridd(er)s/ bij rygeu(r)e van rechte met volle(n) pachte afgeleet heeft alsulke(n)/ sesse rijders wilen h(er)toge philips mu(n)ten salig(er) gedachte(n) voe(r) datu(m)/ anni qui(n)quagesimap(ri)mi vi[a] ap(ri)lis gemu(n)t lijfpen(sien) lijf(r)e(nt)en als hem/ en(de) de voirs(creven) meest(er) goirde zijne(n) brueder met scep(enen) brieve(n) van/ loeven(e) bekindt wae(re)n bij joese en(de) henricke van coelhem gebrued(ere)n/ dair inne de voirs(creven) jan van ranshem als borge met meer ande(re)n/ verbonden staet scelden mids dien de voirs(creven) vrouwe heu(r)e goede/ en alle ande(re) dient aengaen mach Promitten(s) decete(r)o null(a)t(en)us/ alloqui sed war(andizar) Geloven voirt dat hij t(er) maniss(en) des voirs(creven) claes/ hen de principale br(iev)[e] met rechte sal ov(er)gheven en(de) dat hij de voirs(creven)/ zijne(n) brueder in dien hebben sal dat sijt met hem doen sal cor(am)/ b(er)ghe naus(nidere) ap(ri)lis x