It(em) d want meest(er) jan vand(er) bruggen prieste(re) [die] alse rectoir des / outairs van ons(er) vrouwen en(de) [van sinte denijs] ind(er) kercken van pieterhain / steet in seke(re) met leveri(n)gen met meye(r) en(de) scepen(en) van loeve(n) / hem gedaen in zeke(re) goede en(de) ond(er)pande die toe te behoe(re)n plage(n) / janne van nordreignez gelege(n) te anynez en(de) dair omtrint / voe(r) gebreck van xii mudden t(er)wen erfs pachts d(er)e(n) voirs(creven) outae(re) / toebehoe(re)nde Ende ond(er) den ande(re)n in iiii groote roede(n) lants / gelege(n) te ayninez opde(n) berch geheete(n) de jauche tussche(n) jans wijle(n) /gheeram [heran] en(de) dierix wile(n) van ruwecheal It(em) (½) boend(er) lants / geleg(en) acht(er) den hof del denie tussche(n) de goede jans va(n) nodreignez / in deen zijde ende de goede dierix wile(n) va(n) ruwecheal in dande(re) /d aen welke twee porceele hem ongebruyck dede een geheete(n) / berthram libelhon met seke(re)n uutdagingen oft fauten die hij / dair op voirtgekeert soude hebben En(de) tonrechte soe de voirs(creven) / meest(er) jan meynde den selven berthram op heden hadde / doen bescrijve(n) om jegen hem voe(r) meye(r) en(de) scepen(en) van loeve(n) / dair af rechts te plegen ald(air) de selve berthram niet come(n) / en es Soe dat de he(re)n scepen(en) van loeven(en) t(er) manissen / smeyers gewese(n) hebbe(n) voe(r) een vo(n)nisse waer de voirs(creven) / b(er)thram niet en quame ten opstane smeyers en(de) d(er) scepen(en) / datme(n) den voirs(creven) meest(er) janne vande(n) voirs(creven) goeden houde(n) / sal in sijnre leveringen alsoe v(er)re dat noch voe(r) hen / comen es p(rese)nt(ibus) abs(oloens) wijtfliet witte ov(er)wi(n)ge willemair / hazenb(er)ge no(vem)[br(is)] xv /