It(em) want goert gorijs tand(ere)n tijde(n) geloeft en(de) toegeseeght heeft/ vrancken van nuwerode alse dat hij den selve(n) vrancken jaerlijx/ soude helpen ghelden en(de) betalen de helicht van eene(n) halve(n)/ molevate raepsaets dwelck erflijc gaet uute eene(n) hoefke(n)ne/ toebehoerende den voirs(creven) vrancke(n) te rotselair geleghen/ jeghen ov(er) den goede(n) des voirs(creven) goerts Soe eest dat de/ voirs(creven) goert in deen zijde en(de) vranck in dande(re) mids zek(ere)n/ pe(n)ninghe(n) die hen de voirscr(even) goert d(aer) vore gegeve(n) heeft/ met malcand(ere)n alsoe ov(er)comen en(de) eens wordden sijn Alse/ dat dat de voirscr(even) vrancke den voirs(creven) goerde vanden/ voirg(eruerde) gelufte(n) oppenbaerlijc quijtgeschoude(n) heeft Gelove(n)de/ hem d(aer)aff nu(m)mermeer aen te spreken (et)c(etera) cor(am) lud(ovico) roe/ god(efrido) roelofs lud(ovico) roelofs maii vii[a]/