It(em) de vors(creven) goert heeft geloeft den vors(creven) gielise dat hij/ nyema(n)de tot neghenen plaetsen oft steden egeenra(n)de scout/ brieve(n) oft beleitbrieve(n) v(er)liden noch bekenne(n) en sal hij/ en sal tierst den vors(creven) gielijse vand(er) vors(creven) lijfp(ensien) geheel(ijck)?/ v(er)nueght hebben op eene(n) band(uyn) va(n) ii rijd(er)s tot behoef ons/ gened(ichs) h(ere)n En(de) heeft voert bekent en(de) gelijt dat hij oec opde(n)/ dach va(n) heeden dier gelijk(er) brieve(n) op sijn goede nyeman(de)/ gemaect en heeft en(de) oftme(n) de (contra)rie d(aer) af bevo(n)de t(er)/ manisse(n) va(n) gielijse die te anicheleren oec op i band(uyn) als/ voe(r) cor(am) eis(dem)