It(em) nae dyen dat come(n) sijn voir den raide vand(er) stad lijsbeth van/ cortrijke weduwe wout(er)s wijlen rombouts in deen zijde ende jan/ rombouts brued(er) des voirs(creven) wijlen wout(er)s en(de) claes marchants/ mesmake(r) inden name en(de) van weghen claese rombouts huers/ neven zone des voirs(creven) wijlen wout(er)s van sine(n) yersten bedde noch/ ond(er) sijn daghe sijnde in dande(r) zijde alse vanden vliegenden erve/ de welke de voirs(creven) wijle(n) woute(r) bij sine(n) yerste(n) wive besadt ende/ voirts van allen der have(n) schulden en(de) gherecke vander smissen gebleve(n)/ nae die doot des voirs(creven) wijlen wout(er)s ende oic alse van eenen/ scepen(en) brieve dair mede quinten yevens zone claes yevens bekent/ heeft aen den voirs(creven) wijlen woute(re)n vercocht te hebben(e) tvierendeel van/ iiii crone(n) erfs chijs op een huys peet(er)s vanden wynckele gheleghen/ op de plattijnmarct opden hoeck vand(er) marct te hebben(e) nae de doot/ reyners van pamele(n) en(de) alsdan te bevestigene met zeke(re)n schoutbrieve(n)/ en(de) (con)dicie(n) dair aen cleven(de) bijden voirs(creven) qui(n)tene bekent ende ter/ bevestingen vanden voirs(creven) chijse dienen(de) op welke voirs(creven) have de voirs(creven) / jan en(de) claes inden name als voe(r) heyschten xviii rinsche gulden(en)/ die de voirs(creven) wijlen woute(r) ro(m)bouts sine(n) voirs(creven) zone vanden yersten/ bedde ghelaten hadde hemselve(n) willende quijten in sine(n) zone want hij/ vanden vliegenden erve(n) sijns zoens wale soe vele vercocht hadde als xviii/ rinssche gulden(en) ghedragen mochte(n) soe es yerst beyden p(ar)tien in allen/ hue(re)n bescheyde ghehoort sijnde ghet(er)mineert dat de voirs(creven) lijsbeth van/ cortrijke weduwe des voirs(creven) wout(er)s sal moge(n) volghen alle de voirs(creven) / have uutstaende schulden en(de) tghereck vand(er) smissen ende oic de voirs(creven) / scepen(en) brieve(n) dienen(de) totte(n) chijse voirs(creven) behoudelijke(n) dat sij dair uut/ den voirs(creven) zone vanden yersten bedde voldoen sal vanden xviii rinsche gul(den)/ he(m) in testamente ghelate(n) en(de) ande(r) wettighe schulde(n) betalen behoudelijke(n)/ als vanden brieve voirs(creven) dat tvoirs(creven) kindt vanden yerste(n) bedde oft sijn/ momboiren nae de doot reyners van pamelen sijn recht sal moge(n) allige(re)n/ ende voort es ghet(er)mineert dat alle vliegende erve de welke de voirs(creven) / wijlen woute(r) met sinen yersten wive besadt sine(n) voirs(creven) kynde vanden
//
yersten bedde ombeledt vand(er) weduwen voirs(creven) volgen sall cor(am) / ludovico roelants viceburgimag(ist)ro quintino cokeroul burg(imagistro) / et alijs de pleno (con)silio actu(m) januarii xiii a(nn)[o] lx