It(em) de voirs(creven) henric vande(n) vive(re) en(de) henric van boeve(n)rode in p(rese)nc(ia)/ d(er) scepen(en) van loeven(e) gestaen hebben geloeft indivisim goerde de/ molde(re) va(n) wynghe tot ewighe(n) daghen scadeloes en(de) costeloes te houde(n)/ en(de) tontheffe(n) aen katline(n) nethemans en(de) hue(re)n na(tur)like(n) sone vanden/ twee derdegedeelte(n) va(n) eene(n) rijd(er) lijftochte(n) en(de) noch aen ja(n)ne va(n)/ altena va(n) (½) rijd(er) lijfpens(ien) ten live desselfs jans en(de) g(er)trud(en) sijnre docht(er)/ in welke lijfpensie(n) vors(creven) arnt wile(n) de molde(re) en(de) de vors(creven) goert/ met meer and(ere)n p(er)soenen met scepen(en) brieve(n) van loven(e) gehouden en(de)/ v(er)bonden sijn alsoe v(er)re de vors(creven) wijle(n) arnt inde vors(creven) ii scepen(en)/ brieve als p(ri)ncipael gescreve(n) en(de) genoempt en(de) steet en(de) den vors(creven)/ goorde inde selve brieve scadeloes geloeft heeft te houden/ en(de) tontheffen [en(de) and(er)s niet] En(de) in dien gevalle en(de) and(er)s niet hebbe(n) geloeft/ de vors(creven) henric vanden vive(re) en(de) henric van boeve(n)rode den vors(creven)/ goerde de molde(re) indivisim als voe(r) dat sij de selve lijfpensie(n)/ int geheel tusschen nu te meye naestcomen(de) aflegge(n) en(de) afquiten/ sulle(n) alsoe dat de selve goert en(de) dande(re) medeborgen in/ beide den voe(r)geruerden brieve(n) begrepen die de vors(creven) wijlen/ arnt de molde(re) scadeloes geloeft heeft tontheffe(n) in hue(re)n/ p(er)soene en(de) goeden ontlast en(de) ontslage(n) sijn sulle(n) en(de) bliven/ tewige(n) dagen Et p(rim)[(us)] cor(am) eisd(em)