It(em) vrancke bollaert heeft ontsedt op eene(n) borghe te daghe ende te/ rechte te comen(e) alsulken wijn staen(de) op i(½) vier(endeel) wijng(ar)ts den selve(n)/ vrancken toebehoren(de) gheleghe(n) aen de corttegroeve tussche(n) den wijng(ar)t/ jans spapen ende wout(er)s vanden wijchuyse als h(er) jan van ranshem/ rydde(r) beslaghen hadde voir i(½) ame wijns H(ier) vore es borghe des/ voirs(creven) vranx bollaerts jan zeels wijng(ar)de(r) zone wijlen henricx Et p(rim)[(us)]/ cor(am) roelofs hoeve(n) sept(embris) xvii