It(em) lenaert ingelen van loemele in p(rese)nc(ia) heeft ghelooft dat hij t(er)/ manissen smeyers van loeven(e) en(de) oick t(er) manissen (christ)iaens augustijns/ en(de) lysbette(n) sijns wijfs soe bij hem selve(r) oft [bij] sijne(r) wettige(n) p(ro)cur(eur)/ tegen den selve(n) meye(r) en(de) oic tegen (christ)iane augustijns voir(screven) voir/ meye(r) en(de) scep(enen) van loven(e) te rechte come(n) sal ende ald(aer) rechts/ ten ynde uut plegen op eene(n) banduyn van xl crone(n) tot behoef/ ons gene(ichs) she(re)n tsh(er)toge(n) Hier af sijn borge(r) des vors(creven) lenaerts/ hubrecht everarts van diest jan vullinck en(de) willem maes/ En(de) h(ier) af heeft gelooft de vors(creven) lenaert de(n) voirs(creven) allen sijn borge(n)/ schadeloes te houden(e) en(de) tontheffen(e) en(de) voort hebben gelooft hubrecht/ en(de) jan vullinck de(n) vors(creven) willem(me) tontheffen(e) ende voort heeft/ gelooft de vors(creven) hubrecht de(n) vors(creven) ja(n)ne vullinck schadeloes te/ houden(e) en(de) tontheffen(e) cor(am) eisd(em)