Want jan vander heyden als man mechtich gemaect bij willem(me) trabukier/ en(de) jouffr(ouwen) katlijne(n) van oist(er)wijck zijnre weerdi(n)ne wettighe zust(er) des/ voirs(creven) jans vand(er) heyden uut machte van scepen(en) brieve(n) van loeven(e)/ heeft doen besc(ri)ven reyne(re)n vanden hove woenachtich onder den meye(r)/ van zichen(en) te thielt om der thien gulden rijders oft der weerden d(aer) aff/ jairlijcker lijfrinte(n) ten live der voirs(creven) jouffr(ouwe) katlijnen die zij heeft op/ de goede hier na bescr(even) desselfs reyners de welcke hij houdt ende/ hantplicht sonder wille en(de) consent desselfs jan vander heyden ende/ sonder hem te willen betalen vand(er) voirs(creven) lijfrinten dair aff den dach va(n)/ rechte dair toe gestelt [diende] den xviii dach van julio lestleden Tot welcke(n)/ daghe noch [tot] op den dach van heden hij noch nyemant anders van/ zijne(n) weghen alh(ier) gecomp(ar)reert en is Uuten welcken de he(re)n scepen(en)/ des gemaent tyerst aengehoirt pete(re)n comelinck der stad gezworen(en)/ bode [die] op zijne(n) eedt gezwore(n) ende genome(n) heeft en(de) gecertificeert/ dat hij den brieff heeft gedrage(n) aen den stedehoude(r) smeyers va(n) zichen(en)/ tot thielt en(de) dat de selve stadh(ouder) dexploit van desen gedaen hadde en(de)/ p(ar)tien dach bescheiden gewijst voir een vo(n)nisse datmen den voirs(creven) janne
//
vander heyden vanden voirs(creven) goeden houden sal inde macht van zijne(n) scepen(en)/ brieve(n) van loeven(e) en(de) leveringe(n) der selv(er) soe v(er)re dat noch voe(r) hen/ comen is cor(am) o(mn)ibus scab(inis) dempt(is) opp(endorp) thenis iuniore octobr(is) iiii/ Dit zijn de goede en(de) onderpande/ der voirscrevend(er) lijfrinten/ Inden yersten de woeninge geheten walravens gelege metten huysen hoven/ wynnende lande beempden ende allen ande(re)n toebehoirten houdende tsamen/ xiii dachmale oft dair omtrint gelegen ter heergracht inde p(ro)chie van tielt/ neven de broecstrate/ It(em) anderhalf boender lants gelegen aldair achter smedekens tusscen den goeden willem scoeps ende den goede(n) jans de smet/ It(em) anderhalf dachmale lants gelegen neven de goede t(er) stont voirs(creven) tusscen/ den goeden aerts wilen luyts en(de) den goeden henricx geheten shanen/ It(em) drie dach(male) lants gelegen aldair inde p(ro)chie voirs(creven) opt gamervelt/ It(em) een dach(male) bosch gelegen aldair op tgamervelt voirs(creven)/ It(em) twee boender lants gelegen aldair op tvelt gegheten plettinck tusschen den/ goeden reyne(re) cuttens ende de strate aldair ende de strate gaende ter kerken/ weert van sinte m(er)tens/ It(em) een boender bempts gelegen aldair opde cruystrate tusscen de selve strate en(de) den/ goeden wout(er)s vanden velde/ It(em) een half boender lants gelegen neven dboender bempts voirs(creven) tusscen de/ cruysstrate voirs(creven) enden den goeden des voirs(creven) wouters vanden velde/ It(em) een half boender lants gelegen op tvoirs(creven) velt geheten plettinck tusschen den/ goeden des cuyp(er)s van thielt ende de strate aldair/ It(em) vijf dachmale soe lants soe wijthams gelegen tusschen beyde de kercke(n) aldair/ tusscen den goeden bauduwijns vanden velde ende de ramey[e]nstrate gelijc/ de voirs(creven) goede inden voirs(creven) plaetsen gelegen zijn luttel min oft meer inder/ maten houdende