Cont zij allen lieden dat jan de houwe(re) nu tertijt/ meye(r) van vilvoirden als momboer der kinde(re)n jans wijlen van/ ranshem en(de) jan van ranshem soene desselfs wijlen jans inden/ name van hem selven en(de) beyde inden name van adriane van ranshem/ brueders desselffs jans onder sijn mo(n)dighe daghen zijnde den/ welcken de voers(creven) jan de houwe(re) en(de) jan van ranshem soe wa(n)neer/ hij tot sijne(n) mu(n)dighen daghen comen sal zijn in desen gelooft/ hebben te v(er)va(n)gen(e) hebben gekint en(de) gelijdt dat hen bij claesen vander/ borch als rintm(eeste)r en(de) geco(m)mitteert vand(en) executeurs des testaments/ vrouwen katlijne(n) wijlen absoloens weduwe hee(re)n jans wijlen van/ ranshem ridders v(er)nuecht en(de) genoech gedaen is van alsulcken sesse/ silve(re)n schalen stuck van eender merct als den selven kinde(re)n van/ ranshem bijder voers(creven) vrouwen katlijne(n) in hue(re)n testame(n)te gelaten/ en(de) gemaect sijn Bekynnen(de) voerts de selve jan de houwe(re) en(de)/ jan van ranshem inden manie(re)n voers(creven) vander voers(creven) claesen vander/ borch van weghen als voe(r) alnoch ontfangen te hebben(e) een lavoer/ met vie(r) tuetele(n) eene(n) oefpot eene(n) matelen(e) leeuw de welke/ de selve vrouwe katlijne in hue(re)n leven(e) vander voers(creven) kinde(re)n/ onderhadde te bewaren(e) van welcken voers(creven) schalen en(de) juweelen/ de voers(creven) jan de houwe(re) en(de) jan van ranshem inden name als/ vo(r)e den voers(creven) executue(re)n claesen hue(re)n rintm(eeste)r en(de) allen ande(re)n/ des quijtan(cie) behoeven(de) volcomelijck quijtschelden(de) Promitten(tes)/ nullat(enu)s alloqui sed war(andiza)[re] et erga quoscu(m)q(ue) re(ct)am p(re)stare/ warandiam Et exin(de) p(ro)misit an(te)d(i)c(t)us joh(ann)es de ranshem p(re)d(i)c(t)um/ johan(nem) de houwe(re) indempne(m) (con)serva(r)e cor(am) baets boechout ja(nua)[rii] iiii