It(em) want in twivel es oft de capelle vanden heyligen/ cruyce opde voirs(creven) goede noch heeft eene(n) rinssche gulden(en) erflijc/ soe selen de weduwe en(de) kinde(re) onder mijne(n) hee(re) den p(re)laet/ laten vanden pe(n)ni(n)gen vand(en) coope des(er) goede soe vele pe(n)ni(n)gen/ alse dien r(inssche) g(ulden) erflijc int afquijte(n) gedragen mach mette(n) v(er)loepe/ van dien om dien d(air)mede te lossen tusschen dit en(de) den naesten/ valdach op dat de weduwe en(de) kinde(re) dat niet en daden oft/ dat tusschen dit en(de) xiiii nacht voir den selve(n) valdach niet en/ claerden dwelck oft zij cleerden oft selve cuelden oft elde(r) besetten/ soe dats m(ijn) hee(re) te vreden sal moegen zijn dat dan der weduwen/ en(de) kinde(re)n de selve pe(n)ni(n)gen va(n) dien alsdan volghen sullen/ Oic sullen de weduwe en(de) kinde(re) moete(n) draghen en(de) afdoen tot/ s(in)[t] jansmisse toe naestcomen(de) incluys alle de chijse en(de) rinten/ die ten selve(n) daghe incluys d(air)af gevallen sullen zijn/ It(em) alse vand(en) twee rijders lijfpen(sien) oic uuten voirs(creven) goeden gaen(de)/ d(air)af sullen de weduwe en(de) kinde(re) den last te henweert/ nemen en(de) van dien en(de) allen achterstelle m(ijns) voirs(creven) hee(re) en(de) de / voirg(eruerde) goede ongelast houden en(de) mijne(n) hee(re) dair voe(r) goeden/ zeker en(de) vesticheyt doen met lofliken panden oft borghen
//
alsoe dat he(m) genoech sal moegen zijn Ende heeft de voirs(creven)/ weduwe hue(r) schult bij eede geverificeert en(de) gecleert naevolgen(de)/ zeke(re)n voirgaen(de) vo(n)nissen der scepen(en) van loeven(e) d(air)op gewesen/ dece(m)br(is) xiiii lestleden alsoe dat aldair claerlijc blijct en(de) zijn/ opt vercoepen va(n) desen goeden als p(ar)tien claerden seke(r) kercgebode(n)/ geschiet en(de) sitdage(n) gehouden cor(am) eisd(em)