Van janne vanden putte/ Het zijn comen int recht voe(r) meye(r) en(de) scepen(en) van loeve(n) inde/ banck ald(aer) jan vanden putte van diedeneem in deen zijde ende/ jan blideleven die na den rechte d(er) stat van loeven comen en(de) geleidt/ is tot den haefliken goeden goert dierix in dand(ere) daer de voirs(creven)/ jan blideleven uut macht van sijnen voirs(creven) beleide rekeni(n)ge ende/ bewijssenisse beg(er)de vanden voirs(creven) janne vanden putte als momboe(r)/ des voirs(creven) goert dierix van allen den goeden have en(de) erve der welk(er)/ hem de voirs(creven) jan vanden putte bynne(n) den tide vand(er) voirs(creven) mo(m)borien/ hem e(n)nichsins ond(er)wonden mach hebben met alrehanden redene(n) en(de)/ / worden die de voirs(creven) jan blideleve(n) d(aer)toe dede seggen Op dwelc de voirs(creven)/ jan vanden putte hem verantwerde seggen(de) ten slote dat hij den voirs(creven)/ goerde goede rekeni(n)ge en(de) bewijssenisse van allen den goeden des hij hem/ bynne(n) den tide van sijnre momborien ond(er)wonden mach hebben en(de) dat/ boet hij te thoenen met scepen(en) gelijc hij dat openbairliken met scepen(en)/ van boensbeke thoende Also dat bi manissen smeyers van loeven/[de] scepen(en) van loeven wijsden voer een vo(n)nisse dat de voirs(creven) jan vande(n)/ putte gestaen soude met alsulken bewijsenissen als hij gedaen hadde/ cor(am) pynnoc abs(oloens) wittema(n) vynck boys voshem dec(embris) xix