Van janne de scheepe(re) en(de) jacobpe va(n) nuysberge/ It(em) vanden gedinge dat geweest es tuschen jacopbe van nuysberge als geleidt/ tot den goeden have en(de) erve claes wilen van nuysberge zijns vad(er)s in deen/ zijde en(de) janne de sceepe(re) zoen willems wilen de scepe(re) in dande(r) Alse/ van eenen scepen(en) brieven van loeven sprekende van l mudden corens/ die de voirs(creven) wilen willem den voirs(creven) wilen clase geloeft hadde voe(r)/ scepen(en) van loeven(en) gelijc den brief die de voirs(creven) jacob dede lezen en(de) noch/ in tregist(er) ond(er) wilen meest(er) gielise vand(er) stoct open stont dat inhelt/ van welken brieve hij yesch betalinge te hebben vanden voirs(creven) ja(n)ne de/ scepe(re) om dat hij de have na zijns vad(er)s doot aenveerd soude hebben/ gelijc hij boet te thoenen des hij niet en volqua(m) So hevet tvo(n)niss(e)/ d(er) scepen(en) van loeven gewijst dat alsulken aensprake als de voirs(creven)/ jacob gedaen hadde tot den voirs(creven) ja(n)ne den selven ja(n)ne gheen/ onstade doen en soude cor(am) roel(ants) abs(oloens) borch(oven) lynt(re) m(er)sb(er)ge fe(bruarii) v
//