Want de voirs(creven) jan pauwels als geleyt na den rechte/ der stad van loeven(e) voir zijn wettich gebreck van xii r(ins)g(ulden)/ eens come(n) en(de) geleyt is tot allen den goede(n) beyde have/ en(de) erve henr(ix) de preles woenen(de) te mont a jauche soe/ wair die belegen zijn hadde doen besc(ri)ven de(n) selve(n) henr(icke)/ die hem ongebruyk dede aende voirs(creven) goede dat hij zijn/ hande lichten soude vande(n) voirs(creven) goeden oft alhier te/ rechte compare(re)n voir meye(re) ende scepen(en) van loevene/ teene(n) zeke(re)n genoemden daghe overleden zijnde Tot welk(er)/ daghe de voirs(creven) henr(ic) niet come(n) en is de(n) voirs(creven) ja(n)ne alt(ijt)/ voirts rechts versuekende en(de) v(er)wachtende Soe wijsde(n) de/ he(re)n scep(enen) va(n) loeven(e) t(er) manisse(n) smeyers voir een vonnisse/ tybaut steenweechs d(er) stad bode die dexecucie ontf(angen) hadde/ yerst aengehoirt op zijne(n) eedt datmen den voirs(creven) geleyde(n)/ vande(n) voirs(creven) goeden houden soude inde macht van zijnen/ beleyde voirs(creven) soe v(er)re dat noch voir hen comen is cor(am) eisd(em)