Want bouduijn shonts als man en(de) momboir lijsb(eth) van meenssele die na de/ hoghe heerlich(eit) ons liefs gened(ichs) he(re)n tsh(er)toge(n) en(de) den rechte zijnre stadt/ van loeven(e) uut machte van scepen(en) brieve(n) van loeven(e) voe(r) zijn wettich/ gebreck van eene(n) pet(er) lijftochten come(n) en(de) geleydt is tot alle(n) de(n) goede(n)/ have en(de) erve jans geheeten aelkuys zone wijlen reyners wair die belege(n)/ zijn hadde doen besc(ri)ven den selve(n) janne die hem de voirs(creven) goede ongebruykich/ maecke die houden(de) en(de) hantplichten(de) sond(er) wille en(de) (con)sent des voirs(creven) boud(uijns)/ en(de) sond(er) hem te willen v(er)nuegen van zijne(n) wettige(n) gebreken voirs(creven) tot welke(n)/ daghe dair toe gestelt de voirs(creven) jan niet en comp(ar)eerde noch ande(re) van zijne(n)/ weghen den selve(n) boud(uijne) altijt recht voirt v(er)sueken(de) soe wijsden de hee(re)n/ scepen(en) van loeven(e) t(er) manissen smeyers van loeven(e) voir een vo(n)nisse yerst/ gevisenteert hebben(de) tresc(ri)pt des meyers van cumptich oft zijns stedehouders/ die c(er)tificeerde dexploit te hebben gedaen en(de) p(ar)tien dach bescheyden alsoe/ dat behoirde datme(n) den voirs(creven) boud(uijne) vand(en) voirs(creven) goeden houden sal inde/ macht van zijne(n) beleyde voirs(creven) soe v(er)re dat noch voe(r) hen come(n) is cor(am)/ o(mn)ib[(us)] scabinis dempto buetssele novembr(is) x