It(em) jan van marbeys wagema(n) die opte(n) dach van/ heden vracht geladen heeft opde stadt va(n) namen/ in p(rese)ntien der scepen(en) van loeven(e) gestae(n) heeft gelooft/ henricke bilien dat hij t(er)stont te name(n) comen(de) wedero(m)/ op loeve(n) laden sal en(de) van daer te loeven comen(de) dat/ hij werderom sonder middel op name(n) lade(n) sal en(de) te name(n)/ gecome(n) zijnde van daer met zijne(n) wage(n) en(de) peerde(n)/ vare(n) sal t(er) plaetsen daer de twee molensteenen/ liggen daer questie om geweest heeft voe(r) meye(re)/ en(de) scepen(en) van loeven(e) die laden en(de) bringhen(e) inder/ stadt van aersschot sonder cost des voirs(creven) henricx/ bilie(n) t(am)q(uam) ass(ecutu)[m] met (con)ditien oft de voirs(creven) jan/ va(n) marbais de leveri(n)ge vanden selve(n) twee/ steene(n) inder manie(re)n voirs(creven) niet en dede/ en(de) bynne(n) middele enege ande(re) vracht ae(n)name/ zoe heeft gelooft de selve jan marbaix den voirs(creven)/ henricke bilie(n) te betalen(e) voe(r) de voirs(creven) twee/ molensteene(n) de zo(m)me van thie(n) ponden gro(ot) vlaems/ te vastelavo(n)de naestcomen(de) als v(er)reycte schult/ Cor(am) zedele(re) coste(re) novembr(is) xxvi